Mijn soortgenoten zijn slapelozen
Samen blijven we hele nachten wakker
op wisselende chemische mixen
Cafeïne, theïne, suiker, halen we uit
Arabica, Earl Grey, Red Bull
Onze nicotine wolkt
uit waterpijpen, want dan hangen we beter
op zachte kussens op harde vloeren,
terwijl onze harten steeds sneller,
wanhopiger kloppen
Soms leggen we een trillende hand op elkaar
Er stampen gedempte beats uit een stereo
verstopt onder een zware deken
om onze zachte gedachten te begeleiden
Ieder van ons heeft al drie keer
wereldhonger opgelost, vrede gebracht, ziekten genezen
Maar niemand kan het uitleggen,
na twee regels vallen we stil
en we geven alleen stilzwijgend toe
dat de vraag nooit goed geformuleerd was
en de gedachte eigenlijk ook niet
‘s Ochtends verstoppen we de donkere kringen
onder blanke smeersels, of net hoe onze huid
dan weer gekleurd is
We slapen in de bus, de metro, de trein
Nooit lang, net lang genoeg om
wakker te schrikken
De dagen stromen langzaam
in elkaar over, door elkaar heen
In het zonlicht doen we net
alsof we leven
‘s Nachts beloven we elkaar
dat we weer zullen slapen
volgende lente
In de koele nachten, met koele dromen
Dan laten we onze angst achter
oorzaak en gevolg van onze conditie
Volgende lente, fluisteren we zacht
We knikken allemaal