Weerwolven

Ze vroeg: “Wil je weerwolven?”
En ik vroeg: “Met jou,
wild, beestachtig,
door een donker bos rennen,
krachtig, ongetemd,
met brandende spieren
bij volle maan,
hijgend, snuivend,
nooit zeker wetend wie wie opjaagt?

“Onder het knallende licht
van een stroboscoop,
flits na flits,
steeds dichterbij,
gouden ogen vol lust,
tanden klaar om te bijten,
vingers klaar om te worstelen,
uitvinden wie van ons de alpha is?

“In mijn slaapkamer,
jouw kleren uittrekken,
terwijl jij mijn hemd openscheurt,
duwend, trekkend, stotend,
overal een dunne laag zweet,
de soepele lijn van jouw taille,
ruw, primitief,
oerkunst maken?

“Ja,” zei ik. “met jou wil ik wel weerwolven.”

Haar Naam Heb Ik Nooit Gehoord (Maar Duizend Namen Is Niet Genoeg)

In mijn gedachten zie ik haar de kamer binnenlopen
Soms is ze bleek, soms is ze bruin
Haar haar, kort, lang of half afgeschoren,
los en wild als een beschonken jetset koningin
of stoer als een rebelse punker
zit altijd perfect,
ook als het in de war is.
Ze lacht, dan weer de lach van een dame
dan die van een avonturier
en ze beweegt als een danseres
of een aristocraat.
Meestal is ze alleen,
maar soms neemt ze een vriendin mee
en ze is altijd bereid om te experimenteren
Elke nacht dat ik haar zie is ze slank
en is haar buik gevormd door strak golvende lijnen
Over haar buste is niets te zeggen
en toch alles.
Haar naam heb ik nooit gehoord.

Ik weet wat zij is
en hoe dit eindigt.
Hoe het wachten op haar
een eeuwigheid zal zijn.
Maar alles wat echter is dan zij
is nu teveel voor mij.